Strijd tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts: wie heeft het laatste woord?
Een meningsverschil tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV over de vraag of een werknemer arbeids(on)geschikt is, komt vaak voor. Dit is met name zo wanneer de werknemer situatief arbeidsongeschikt is: er speelt dan een arbeidsconflict. Voor werkgevers is het vaak onduidelijk welk advies voorrang behoort te krijgen. Toch is dit belangrijk om te weten: wanneer een werkgever niet voldoet aan zijn wettelijke re-integratieverplichtingen loopt hij de kans op een loonsanctie. In een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden (30 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3017) mocht de rechter oordelen over de vraag welke arts het laatste woord heeft.
Het proces rondom de zieke werknemer
Als een werknemer zich ziekmeldt wordt er zo snel mogelijk een afspraak gemaakt met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts zal dan een inschatting maken over de belastbaarheid van de werknemer en de re-integratiemogelijkheden in zijn eigen functie. Soms is de werknemer het niet eens met het oordeel van de bedrijfsarts. De werknemer heeft dan een mogelijkheid om een deskundigenoordeel te vragen bij de verzekeringsarts van het UWV. In sommige gevallen zal de zieke werknemer ook nog zijn eigen huisarts betrekken bij het oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid. Kortom, er spelen vaak verschillende meningen over de arbeids(on)geschiktheid van de werknemer. Het is niet altijd duidelijk welke mening doorslaggevend is.
Uitval wegens spanningsklachten
In deze zaak betreft het een werknemer die in dienst is bij de werkgever tussen 1 december 2014 en 1 december 2016. Op 11 oktober 2016 heeft de werknemer zich ziekgemeld met spanningsklachten. De vraag die in deze zaak centraal stond was de vraag of de werknemer arbeidsongeschikt was over de periode tussen 11 oktober 2016 en 30 november 2016. Zo ja, dan zou de werknemer recht hebben op loon en niet betaalde vakantie-uren over de periode tussen 11 oktober 2016 en 30 november 2016. Daarnaast zou de werknemer aanspraak kunnen maken op vakantiegeld van 8% over deze periode.
Arbeids(on)geschikt?
De werkgever verwijst naar het rapport van de arbodienst waarin wordt geoordeeld dat de werknemer niet arbeidsongeschikt is maar slechts spanningsklachten vertoont die te maken hebben met niet-medische factoren. De werknemer heeft op grond van dit oordeel een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. De verzekeringsarts van het UWV heeft bij de beoordeling of de werknemer arbeidsongeschikt is een rapport van de huisarts betrokken. In het dossier van de huisarts komt naar voren dat de werknemer al sinds 29 september 2016 wordt behandeld voor spanningsklachten. Zo volgt uit het dossier dat de werknemer last heeft van verschillende burn-out gerelateerde klachten zoals hoofdpijn, somberheid, stress en slecht slapen. De huisarts heeft na dat consult ook medicatie zoals Oxazepam en Quetiapine voorgeschreven.
Hof Arnhem-Leeuwarden
De kantonrechter heeft de werknemer in eerste aanleg in het gelijk gesteld. In hoger beroep oordeelt het hof dat het deskundigenoordeel niet per definitie voorgaat op het oordeel van de bedrijfsarts. Het zal afhangen van de omstandigheden van het geval welk oordeel het meest doorslaggevend zal zijn. In dit geval wordt meegewogen dat de werknemer is gezien door een arbo-arts (een basisarts) van de arbodienst en niet door een bedrijfsarts. Daarnaast neemt het hof in haar overweging mee dat de verzekeringsarts van het UWV volledig onafhankelijk van de werkgever opereert terwijl de arbodienst en de bedrijfsarts dit in mindere mate doen. Verder speelde in dit geval mee dat de verzekeringsarts contact heeft gehad met de huisarts van de werknemer terwijl de arbo-arts dit niet had gedaan. Kortom, het hof oordeelt dat zij in dit geval meer gewicht toekent aan het deskundigenoordeel van het UWV dan aan de mening van de bedrijfsarts. De loonvordering van de werknemer wordt toegewezen.
Een echte rangorde bestaat niet
Er bestaat geen duidelijke rangorde tussen de mening van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts. Om te toetsen welke mening doorslaggevend is zal moeten worden bekeken of een advies zorgvuldig tot stand is gekomen. Zijn bijvoorbeeld alle belanghebbenden gehoord? Is er aanvullende informatie beschikbaar? Op basis van de rechtspraak is het oordeel van een huisarts in principe niet doorslaggevend. Toch kan deze mening in het totaalplaatje wel verschil maken, zoals ook blijkt uit bovenstaande uitspraak.
Mening bedrijfsarts in de toekomst leidend?
Op 1 oktober 2020 is er een wetsvoorstel ingediend dat ervoor moet zorgen dat het oordeel van de bedrijfsarts leidend gaat zijn na 104 weken ziekte. Op dit moment wordt deze toets gedaan door de verzekeringsarts van het UWV. Wanneer deze mening verschilt van de mening van de bedrijfsarts, krijgt de werkgever soms een loonsanctie opgelegd. Dit betekent dat de werkgever ook in het derde ziektejaar verplicht is om het loon door te betalen. Op basis van het wetsvoorstel krijgt de werkgever geen loonsanctie op het moment dat hij het oordeel van de bedrijfsarts volgt (mits de bedrijfsarts ook van mening is dat de werkgever voldoende aan re-integratie heeft gedaan). De optie om tijdens de eerste twee jaar ziekte een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV blijft zowel voor de werknemer als de werkgever bestaan.